Rusmollese minsen
Op deze pagina
o.a.: Oorlogsdrama...Betsie Duffhues...Sjaan van Creij...Nico
Pennings.....Eduard van Creij...
De zwarte en de Rooie.....Ontstaan uit erremoei.....Drika d'n Bies.....schilderes
Mien Lambermont
²
Mien
Lambermont woonde aan de Dopsstraat in Rusmolle naast het oude gemeentehuis.
Zij was een niet onverdienstelijk schilderes en maakte onderstaande
schilderijenvan de Lambertuskerk.
²
Op
onderstaande drie bijzondere foto's een stukje geschiedenis van de
voorouders van bakkerij Verbiesen, in Rusmolle d'n Bies geheten.
Dit is Drika van Lith, getrouwd met
bakker Jan Verbiesen. Met dit huwelijk kwam de bakkerij aan de naam
Verbiesen. Zeer bijzonder is dat de bloemen op de foto gemaakt zijn van het
haar van Drika.
Op deze twee foto's
de ouders van Drika: Thedorus van Lith en Johanna van den Bosch. Theodorus
werd geboren in 1835 en overleed in 1894. De geboortedatum en datum van
overlijden van Johanna zijn mij niet bekend. Mocht u dit weten dan graag een
mailtje. klik
hier Met dank aan Wil Verbiesen.
²
Ontstaan uit èrremoei
Unieke foto van de
(bouw)familie Pennings in 1922.Vlnr: Ben - Vader Huub sr. met An - Truus
Neet huishoudster - Grootvader Gerardus ( de grondlegger van bouwbedrijf
Pennings) met Grad - moeder Drika van Lijssel met Huub jr. - Nico.
Eind 1800 waren er nog maar
weinig aannemersbedrijven in Rosmalen. Sinds 1873 was er in ieder geval
aannemer Gred (Gerardus) Pennings. Hij kwam uit St.Michielsgestel. Het was
de tijd dat de spoorlijn in Rosmalen was aangelegd. De reden dat ze naar
Rosmalen verhuisde was n.a.v. wat de vrouw van Grad zei:
"Door Rosmalen gaat tegenwoordig een trein en er is een station gebouwd. Dat
zal met zich meebrengen dat er in de buurt van de lijn veel gebouwd gaat
worden." Zij had een vooruitziende blik.
Waarschijnlijk was hij de eerst echte aannemer van Rosmalen. Hij had 6 zonen
die later allemaal in de bouwwereld terecht kwamen. Begin 1900 werd er in
Rosmalen natuurlijk niet massaal bebouwd. Meestal kleine huisjes, halfsteens
en zonder bovenverdieping. Daarnaast een enkele boerderij en wat
verbouwingen.
Fien Heijmans de vrouw van Nico Pennings zei: "Rosmalen bestond voor de
oorlog hoofdzakelijk uit bouwvakkers en stratenmakers. Daarnaast de
middenstand en boeren. In Rosmalen was er door de slechte zandgrond voor een
boer niet zoveel te verdienen. Van die boeren waren erniet zo veel die
alléén met de boerderij de kost konden verdienen. Daardoor was er ook nogal
wat werkeloosheid. De meeste deden er wat bij. Dat erbij doen betekende vaak
dat ze zich verhuurde als bouwvakker."
Cor Timmers vertelde dat zijn vader Marinus Timmers, de latere oprichter van
Bouwbedrijf Timmers, samen met o.a. de zonen van Gerardus Pennings zich als
metselaars verhuurden en Brabant in trokken. Zij metselde o.a. mee aan de
Philipsfabrieken in Eindhoven en de kazerne in Grave. In een later stadium
namen zij kleine (ver)bouw-ingen aan en zo ontstonden er dus weer nieuwe
bedrijfjes.
In de dertiger jaren begon Jan Heijmans als wegenbouwer te groeien en het
bedrijf had grote aantrekkingskracht op de (jonge) mannen, ook uit de regio.
Jan Heijmans kon ze goed gebruiken en ze konden vrijwel meteen aan de gang.
Er ontstonden weer bedrijfjes van werknemers die bij Heijmans ontslag namen
en voor zichzelf begonnen. Soms werkte ze later dan weer als onderaannemer
voor Heijmans.
Grote bijkomstigheid was dat de bouwgrond in Rosmalen vóór de oorlog
spotgoedkoop was omdat de zandgrond als landbouwgrond niet veel voorstelde.
De prijs per vierkante meter was vijf cent en in het gunstigste geval een
paar cent hoger. Soms gaf de gemeente de grond zelfs voor niks weg, als er
maar een huis op gebouw werd.
De lage grondprijs trok veel jonge gezinnen uit de regio aan die veelal
samen met Rosmalense mensen in de bouw of als stratenmaker aan het werk
gingen. Dus door de slechte landbouwgrond ontstonden in Rosmalen zoveel
bouwbedrijven. Vandaar de titel: "Ontstaan uit èrremoei".
²
De zwarte en de rooie.........
Deze foto die ik kreeg van Ad Hermens is ongeveer
honderd jaar oud. De man links is Em van Creij (de zwarte) en zijn broer
Grad (de rooie) staat rechts. In het midden hun ouders die omstreeks 1820
geboren zijn. Voor welke optocht zij zich hebben uitgedost is niet
duidelijk. Em heeft op zijn fiets een maquette van het gemeentehuis. Grad
beeldt handboogschutterij "De Eendracht uit. Op de achtergrond is nog net de
torenspits van de Lambertuskerk te zien. De foto is gemaakt in de
Dorpsstraat achter hun ouderlijk huis, dat links naast de Sparwinkel van Em
van Creij stond en waar later o.a. Marinus en Truus van Hassel en de familie
Clement woonden.
Een aantal echte aauw
Rusmollese minsen........
kriesje trui driek jaan toontje cor jan
Oorlogsdrama in de Kattenbosch
De familie Driek van der
Wielen in de twintiger jaren. Staande vlnr.: Jos (die later in de
Raadhuisstraat woonde), de vader van Trina, Fried de latere melkboer.
Zittend:
vader Driek en moeder Trina.
Aan het einde
van de Tweede Wereldoorlog stond op het einde van de Kattenbosstraat (nu
Burg. Nieuwenhuizenstraat) een boerderij die bewoond werd door de familie van
der Wielen.
Tot die familie behoorde:
Driek, zijn vrouw Trina (Maas), hun inwonende zoon
Fried met zijn vrouw Tina (Verstappen), diens 2 zonen Henk en Jo en 2
dochters Cor en Riek.
Fried was melkboer en had een grote melkwijk in
Rusmolle en de Maliskamp die hij vanaf 1926 had opgebouwd.
In November 1944 werd hun boerderij door Duits geschut geraakt met brandbommen die vanaf de Maas waren afgevuurd. Vermoedelijk
wilde zij hiermee de molen van Jo Duffhues in de fik schieten omdat zij dat
een goede uitkijkpost voor de geallieerden vonden. Maar de bommen gingen
er overheen en troffen vol de boerderij van Driek van der Wielen.
De familie van der Wielen zat in de schuilkelder en wachtte tot het
bombardement over was. Toen ze boven de grond kwamen was de aanblik
verschrikkelijk. Bij van der Wielen was er geen
redden meer aan. Alles ging verloren. Zelf had de familie gelukkig geen
verwondingen opgelopen. Geen van hun dieren: 6 koeien, 4 kalveren,
een aantal varkens en het paard met veulen, hadden de brand overleefd. Wat
nu. Ze moesten voor onderdak in het enige gebouwtje gaan wonen dat niet
was afgebrand nl. een halfsteense kiepenkooi bestaande uit 1 toegangsdeur,
1 klein raamke, 1 ruimte van 5x 3 meter met een zolderke en geen keuken.
Dat was
het.
En dat
voor negen personen. Onvoorstelbaar hoe dat moest, zeker in de
wintermaanden. Ook meubilair ontbrak. Bij de kleuter-school tegenover het klooster
van Meeuwen was een
inza-melingspunt voor meubilair waarmee mensen werden geholpen die alles
kwijt waren geraakt.
Hier konden ze enkele stoelen, een tafel en wat
slaapmeubilair regelen. Met veel burenhulp
hebben ze zich toch in het oude kooike kunnen installeren.
Familie Fried van der
Wielen vlnr :
Boven: Henk, Cor, Jo. Onder: Fried Riek
Tina
Omdat het oorlogschade was klopten ze voor hulp aan bij de gemeente. Die
beloofde dat zij een behoorlijke woon-ruimte voor hun zouden bouwen. Enkele weken later meldde aannemer Driek Schippers zich
met twee mede-werkers. Ze kwamen in
opdracht van de gemeente voor de beloofde nieuwbouw. Het bleek al snel dat
die nieuwbouw bestond uit het feit dat ze alleen maar de kiepenkooi mochten
uitbreiden tot ongeveer anderhalve keer zo groot. In het aan te bouwen
gedeelte, dat ook maar halfsteens zou worden, kwamen wel
een raam en een deur.
Maar......er waren geen stenen. Tenminste niet van de
gemeente. Die zei dat ze deze maar uit de puinhopen van hun afgebrande
boerderij moesten halen en af moesten bikken. (schoonkappen). Omdat vele
mensen hierbij hebben
geholpen kon de bouw snel beginnen....als er tenminste cement en zand was
geweest. Bertje de Kees (van Nuland die opzichter bij de gemeente was) werd
ingeschakeld en de dag daarop verscheen vrachtrijder Tinus Voets met op zijn
vrachtwagentje 3 kuub metselzand en twee (2!) zakken cement. Niet veel dus om
drie kuub specie van te maken. Ze kregen wel het gemeentelijk advies om de
cement maar met kalkmortel aan te lengen. Nadat de muren waren gebouwd..... was
er geen hout voor de kap. Weer moest Bertje worden gehaald voor een
oplossing. Die kwam er. De andere dag arriveerde wederom Tinus Voets maar nu
met een lading hout. Mastenhout wel te verstaan net gekapt en mi de blaojer
er nog ôn. Dus moesten de stammen eerst
'geblèkt'
worden. Aannemer Schippers deed dat niet dus kwamen de dag daarop
drie medewerkers van de gemeente om de schors er af te halen. Van dat
verse mastenhout werd een kapconstructie gemaakt. Maar....toen waren er geen
dakpannen.
Geen nood. Bertje zorgde ook voor pannen. Weliswaar andere dan er al op het
oude gedeelte lagen maar de kap kon gedicht worden. De vloer bestond uit
plavuizen. In de twee vertrekken van het voormalige kiepenkooike hebben ze uiteindelijk
zo'n een half jaar gewoond.
Het schuurke zoals dat
er nu nog staat. In de linkse gevel kun je net voor het raam nog de
scheiding zien van het oudste gedeelte en het aangebouwde
gedeelte door de gemeente.
Dit was een voorbeeld
van de hulpverlening zoals die bij oorlogschade door de gemeente werd
gegeven. Het was niet afdoende maar ze deden wat ze konden. Voor de gemeente
was het ook een ramp zoveel schade in het dorp en iedereen wilde zo vlug
mogelijk geholpen worden. Maar er was bijna geen goed materiaal voorhanden.
Toen de familie van der Wielen zo'n kleine twee maanden in het kiepenkooike
woonde, het was inmiddels eind januari 1945, stierf oma Trina. Normaal
gesproken ging de overledene naar de nonnen. Maar de nonnen wilde of konden
Trina niet hebben en daarom moest zij in het kippenschuurtje worden
opgebaard. De kinderen die in het voorste gedeelte sliepen moesten er uit. Oma kwam daar in haar kist te
liggen. Fried en Tina sliepen, ieder in een kinderbedje, drie nachten bij
haar terwijl de kinderen hun bedden gebruikten.
Op 10 april 1945 voltrok zich een nieuwe ramp bij van der Wielen. De
Duitsers schoten vanaf de Gelderse kant van de Maas granaten af op
stellingen van de geallieerden die bij hun in de buurt waren opgesteld. Het
betrof stellingen die Poolse militairen bij de spoorlijn hadden ingegraven (waar thans
Perron-3 is.)
Bij de familie van der Wielen, bijna tussen de puinhopen van de eerder afgebrandde boerderij, waren Engelsen actief. Er sloegen enkele granaten in
op het erf met rampzalige gevolgen. Opa Driek van der Wielen en zijn
kleinzoon Herman van 5 (zoontje van Fried en Tina) waren op slag dood. Toen
overbuurman Tinus
Heijmans op het lawaai afkwam en ging kijken of hij kon helpen viel er nog
een granaat waardoor ook hij om het leven kwam. Hij werd overigens pas na
een half uur ontdekt omdat hij waarschijnlijk zwaargewond nog onder een heg
was gekropen. Grèdje van den Broek, die op
de Oude Baan woonde en toevallig voorbij kwam werd zwaargewond door
granaatsplinters in zijn heup. Ook drie Engelse soldaten sneuvelden.
Een vierde Engelse soldaat is brandend richting de boerderij van Hein Hanegraaf gerend
maar niemand weet wat er van hem geworden is. Zo was de bevrijding van Rusmolle geen bevrijding voor de familie van der Wielen.
De in 1947 herbouwde boerderij in de zestiger
jaren. Links de kiepenkooi waar de hele familie in de nadagen van de oorlog
een half jaar in heeft gewoond.
²
Betsie Duffhues
Een van de bekendste
Rusmollese minsen van net na de oorlog was ongetwijfeld Betsie
Duffhues. Geboren
in1903 als enige dochter van Pieter Duffhues en Doortje Lahey. Haar vader
was mulder op de molen in de Krommenhoek, nu Deken Fritsenstraat. Zij had
twee broers Wim en Jo. Wim die ambtenaar bij de gemeente Rosmalen was
overleed in 1930.
Jo trouwde in 1932 met Cato de Werd en volgde
zijn vader op als molenaar. Het jonge stel bleef in het ouderlijk huis bij
de molen wonen.
Pieter en Doortje verhuisden met hun dochter Betsie naar een nieuwe
woning die ze elders in de straat, naast bèkker Grèd de Werd, hadden laten bouwen.
In 1935 is haar moeder daar overleden.(haar vader zou in 1955 overlijden).
Tijdens de bevrijding waren in dit huis Engelse en Poolse militaire posten
gevestigd.
Rond 1950, kwam zij in Nijmegen in
aanraking met een paranormale genezeres
die haar voor een aandoening “de hand op legde”. Na een
aantal behandelingen werd zij genezen verklaard. De genezeres beweerde dat Betsie dit
ook kon.
In die tijd stond paranormale geneeskunde sterk in de Katholieke sfeer en
daardoor ook wel eens ter discussie. Betsie was zeer streng gelovig en ging
zich vanuit dit geloof in deze manier van genezen verdiepen. Zo zocht zij
contact met de Vereniging van Paranormale Genezers in Utrecht om via hun te
studeren. Ze volgde de studie grotendeels thuis. Tegelijkertijd startte ze
een praktijk als genezeres.
Om voor haar studie te slagen moest ze nl. de bewijzen overleggen van honderd
patiënten die niet meer door hun huisarts of specialist behandeld konden
worden en
door haar genezen waren. Alle patiënten moesten hiervoor een formulier
invullen met gegevens over hun ziekte en de naam van de arts die hen
behandeld had. Deze formulieren werden naar de vereniging gestuurd en streng gecontroleerd.
Ze slaagde met glans voor haar studie en het diploma werd haar in Utrecht door de
professoren van de Plaat en Ten Cate uitgereikt. Naast de voordeur van haar
huis kwam een bordje te hangen met als opschrift:
MEJUFFROUW E.C.J. DUFFHUES
MAGNETISEUSE
Haar roem steeg snel. Niet alleen via mond tot mond reclame maar ook omdat
reguliere artsen patiënten, voor wie ze geen genezing meer zagen, als
laatste strohalm naar Betsie verwezen. Van heinde en verre bezochten ze
haar, ook van over de grenzen.
In de Kempen reed zelfs een speciale bus waarvoor patiënten zich konden
opgeven. Deze bus vertrok vanuit uit Bladel en maakte een toer door de
Brabantse dorpen, tot in Belgie toe, om de mensen thuis op te halen en naar
Rusmolle te brengen.
Een afspraak maken kon bij Betsie niet zodat iedereen ‘op de bonnefooi’
moest komen. Eenmaal in Rusmolle waren de wachttijden soms lang.
Omdat de eerste patiënten zich ‘s morgens al vroeg meldden ontstond er wel
eens wat gesteggel over wie er aan de beurt was. Daarom moesten er volgnummers uitgereikt.
Per dag kwamen er wel zo’n honderd patiënten, soms iets meer soms iets
minder. Er kon binnen gewacht worden maar bij grote drukte kon niet iedereen
binnen. In de voormalige huiskamer waren
stoelen en banken neergezet en ook de gang fungeerde als wachtkamer. Bij
goed weer gebruikten men de tuin om hun wachttijd door te brengen.
Toiletbezoek kon daar niet. Omdat men door de volgnummers wist hoe lang
de wachttijden ongeveer waren werd hiervoor gebruik gemaakt van de twee
cafés in de buurt: ’t Huukske van Hasje van Dijk en het café-restaurant van
Piet van Lier. Daar deden ze hun plas, dronken er een kop koffie of aten een
broodje. Zo waren die cafè's er ook goed mee.
Betsie maakte lange werkdagen.’s Ochtends om 6 uur stond ze op en bad eerst in de
tuin bij haar privé Mariagrot.
Dan om 7 uur naar de H. Mis in de
Lambertuskerk. Als ze daarvan terugkwam zaten er al mensen te wachten. Ze
begon meteen en ging dan door tot soms twaalf uur ’s nachts. Iedereen die
zich had gemeld werd ook
geholpen. Zo werkte ze 5 dagen per week. In de
weekenden deed ze veel aan foto-behandelen, foto’s van zieken die zelf niet
meer konden komen. Deze foto's werden door haar overlezen.
Als in Rosmalen of omgeving iemand zwaar ziek was of b.v. door een ongeval gewond was geraakt en veel pijn had ging er iemand met
een foto naar Betsie. Ook mijn vader is er wel eens geweest voor een van
mijn zussen, die flinke brandwonden had opgelopen. Kort na zijn bezoek werd
ze rustiger en de pijn veel minder. Soms ging ze op verzoek van de
ouders wel eens ergens aan huis b.v. een van de kinderen te helpen die zwaar
ziek was. Ook uit het kloosterleven van zowel nonnen als paters had zij
veel patiënten. Opvallend was de belangstelling van de Trappisten en Trappistinnen uit kloosters rond Tilburg.
Twee schitterende foto's van de Mariagrot zoals
die bij Betsie in haar achtertuin was gebouwd. Ook de kinderen uit de buurt
mochten hiervan gebruik om bij Maria te bidden.
De skôn mèskes
zijn 4 dochters van Jan en An van Uden, de buren van Betsie
en een dochter van Jo en Cato Duffhues.: Vlnr.:Liesbeth Duffhues en
dan de 4 zusjes van Uden: Zus(Sjan),
Annemarie, Marjan, Kiek, Lenie.
Rond het
Mariabeeld in de grot staat de tekst:
O MARIA, ZONDER ZONDEN ONTVANGEN, BID VOOR ONS DIE TOEVLUCHT TOT U
NEMEN
Onder het Mariabeeld de tekst:
MARIA MOEDER BEWAAR ONS VOOR ALLE RAMPEN EN
HELPT ONS IN HET OPVOEDEN DER JEUGD
Niet iedereen zag iets in haar genezingen of behandelingen. De een vond het
kwakzalverij, de ander ‘geleufde ’r nie in’, officieel was zij magnetiseuse en in de volksmond
werd ze het “heilig strijkijzer” genoemd.
Zo verschillend werd er gedacht over het fenomeen Betsie Duffhues.
Maar uiteindelijk bewees ze haar bijzondere gave door de vele mensen die bij
haar genezing en of troost vonden.
Een tarief voor behandelingen hanteerde ze niet. Men kon geven wat men
wilde. Als men niets gaf was dat ook geen probleem. De echt arme mensen
konden naast hun ziekte soms ook hun trieste verhalen bij Betsie kwijt en
kregen er dan nog geld bij. Vaak steunde zij gezinnen in Rosmalen die het
erg moeilijk hadden. In plaats van geld liet zij er dan boodschappen,
brandstof of andere giften in natura bezorgen. In sommige gevallen
probeerden mensen wel eens misbruik van haar goedgeefsheid te maken of
hebben er daadwerkelijk misbruik van gemaakt.
Betsie heeft haar praktijk als paranormaal genezeres zo’n 12 jaar gehad.
In april 1961 werd zij zelf ernstig ziek. Ze bleef haar werk zo lang
mogelijk doen totdat ze uiteindelijk in verpleegtehuis Mariaoord moest
worden opgenomen, waar ze na anderhalf jaar op 15 oktober 1962 overleed.
Zij
is begraven bij haar ouders op het kerkhof bij onze Rusmollese
Lambertuskerk.
²
Ben Tibosch
Dit
schilderij is in 1944 gemaakt door de Bossche schilder Kees van der Meijden.
Het is de boerderij van Tibosch aan de Berlicumseweg. De persoon op het
schilderij is diens zoon Ben Tibosch. Het kunstwerk is door de familie Tibosch aan het eind van de oorlog van de schilder gekocht voor F.125,-
+ twee maanden lang een pond boter per week. Op de foto rechts in het
midden is de schuilkelder te zien die was gemaakt van een oude
aardappelkuil. De schuur is inmiddels verdwenen. De boerderij staat nog als
bouwval langs de Berlicumseweg en bij de storm in januari 2007 is de kap er
vanaf geblazen.
²
'n
Rusmollese jeugd...
Sjaan (vroeger Jaantje) met
haar familie. vlnr. Achter: Bert-An-Nelly-Jaantje-Ties-Leen-Piet-Eduard. Midden:
Jan-Hein. VoorWim-Jan-Pa Hein-Gemma-Ma Doorke-Thea.
Wat is het al een tijd geleden
dat ik mijn jeugd doorbracht in de Creijenstraat
vandaag de dag is hij gelegen
op de scheiding dorp en Overlaet.
Het was de tijd van
liedjes van ouwe taaie
en van het schip dat op zee gebleven is
simpele, gezellige wijsjes
waarop heel wat meegezongen is.
Meisjes gingen naar
de meisjesschool
met grote witte strik, op de kachelpijp gestreken
jongens naar de jongensschool
schoenen of klompen aan, daar werd niet naar gekeken.
Ons dorp is veel
veranderd
van het oude centrum rest bijna niets meer
onze oude Lambertus, omringd door appartementen
wie bedacht dat, o Lieve Heer.
De tijd is niet
terug te draaien
en ik voel me nog steeds in Rosmalen thuis
het dorp waar ik ben geboren
waar eens stond mijn geboortehuis.
Gedicht gemaakt
door: Sjaan Schuurmans-van Creij
²
Rusmollese schilderijkes
Boerderijke van Joantje en Kobus de
Kèp (van den Heuvel). Het huisje van Gret Koek in de Vliertwijksestraat.
Het huis recht voor de kerk met rood dak is 't Bont pèrdje. Stationsstraat gezien vanaf de Dorpsstraat.
Nico Pennings is
geboren in 1915 en getrouwd met Fien Heijmans, een dochter van Dorus Heijmans
uit het cafe in de Dorpsstraat waar nu cafetaria "de Inloop" is gevestigd. Hij stamt uit de familie van Huub
Pennings, oprichter van Bouw bedrijf Pennings. Hij schilderde in zijn leven
vele tientallen huizen en straten uit het aauw Rusmolle. De familie Pennings woonde in de
vijftiger jaren in de Dorpsstraat in het vroegere
postkantoor van Antoon Hermes.
²
'ne Rusmollese mins
Eduard
van Creij met echtgenote Marie van Dreumel
Op de pagina over de Striensestraat
staat
een uitgebreide beschrijving van de familie van Mathias en Hanneke van Creij.
Een van hun kinderen viel 'n beetje uit d'n toon': Eduard, geboren in 1885. Hij
studeerde in Utrecht, wat in die tijd een grote bijzonderheid was en zeker vur
unne zoon van Ties en Hanneke. Na zijn studie trouwde hij met Josephina (Marie)
van Dreumel, een vrouw van 'over de Moas' uit Wamel. Zij was beheerster van het
Zwanenbroedershuis aan de Hinthamerstraat in Den Bosch. In 1920 kwam hij in
dienst van de Provincie Noord-Brabant als Kamerbewaarder en koetsier/chauffeur
van Commissaris der Koningin Jhr. van Voorst tot Voorst. Hij woonde in een
dienstwoning bij het Provinciehuis in de Waterstraat. Als Kamerbewaarder zorgde
hij voor het wel en wee van de Commissaris en regelde alle
bezoeken aan hem. Intern had hij de absolute macht en er gebeurde niets wat
hij niet wist!
Zo was er was eens onenigheid over een vrije carnavalsmiddag. De
ambtenaren lagen hierover in de clinch met de griffier. Zij konden het
niet winnen. Op de bewuste Carnavalsmaandag om 12.00 uur schakelde zij hun
laatste geheime wapen in: de almachtige Eduard van Creij. Hij ging naar de grote baas en
regelde de vrije middag.
In de ambtswoning van de Commissaris, (nu Noord Brabants museum), had zijn vrouw de verantwoordelijkheid
van het huishoudelijk gebeuren en de gang van zaken bij diners en ontvangsten. Vaak deden
zij de werk-zaamheden gezamenlijk.
In de tijd dat Eduard daar in dienst kwam was er
maar één
telefoon in het Provinciehuis n.l. in de bodekamer. Electriciteit licht
was er nog niet alleen
gasverlichting. 's-Avonds stak hij alle gaspitten aan met een waskaarsje.
Verder
was hij koetsier en later chauffeur van de Commissaris. In de twintiger jaren was dat Baron van
Voorst tot Voorst. Regelmatig gebeurde het dat, als ze onderweg waren, de burgerij Eduard
met zijn statige gestalte voor de Commissaris aanzag. Hij liet zich dan de
eerbiedwaardige groeten welgevallen en groette op waardige wijze terug en liet hij het maar zo.
Op het Provinciehuis was hij de rust zelve. Er is ooit over hem geschreven:
"Luidruchtigheid of stijlloze haast is aan deze waardige grijze verschijning
vreemd".
In de zorg voor zijn baas ging hij heel ver. Bij het begin van de
oorlog rinkelde 's-nachts de telefoon en Eduard nam op. Het was burgemeester van Lanschot
van Den Bosch die hem vroeg om terstond de Commissaris mede te delen dat
de Duitsers al in Oss waren en spoedig Den Bosch zouden binnenvallen. Maar hij
stoorde zijn baas niet. Diezelfde nacht werd er 's-morgens in alle vroegte
aangebeld. Eduard uit zijn bed en naar de voordeur. Er stond een Duitse
officier op de stoep die Herr Commissaris wenste te spreken en wel onmiddellijk. Kamerbewaarder
van Creij zei : "Dan zult U moeten wachten. Pas om negen uur is het
Provinciehuis open en dan kunt U de
Commissaris spreken". Of hem dit in dank is
afgenomen vermeld de historie niet.
Tijdens de bevrijding waren er zware
beschietingen in de stad en het Provinciehuis verleende onderdak aan zo'n 300
burgers.
Eduard en zijn vrouw waren dag en nacht in de weer om te helpen waar zij maar
konden.
Als Eduard en zijn vrouw haar ouders in Wamel bezochten ging
de reis per dienstauto. Op het voorspatbord van de
slee wapperde de standaardvlag van de Commissaris der Koningin. In Wamel zei men dan:
"De
gouverneur komt weer thuis".
Eduard van Creij diende vier Commissarissen: Baron van Voorst tot Voorst,
Jonkheer van Rijckevorsel, Jonkheer Smits van Oyen en Jan de Quay de latere
premier van Nederland.
1910. Eduard van Creij trots te
paard bij de Huzaren.
Tot slot nog
een schone anekdote:
Eind veertiger jaren verschenen op het Provinciehuis vader en zoon Reuser uit
Sprang Capelle. Allebei in zwart pak geperst klopten zij op het loket en wensten
onmiddellijk de Commissaris te spreken. Zij hadden een grove klacht over hun
burgemeester. De dienstdoende bode kon het stel niet afgepoeierd krijgen en
waarschuwde Kamerbewaarder van Creij, die doende was in de werkkamer van de Commissaris. Ten
einde raad zei Eduard dat hij wel voor Commissaris zou spelen aangezien
de heren Reuser de echte toch niet kende. De gasten werden officieel aangekondigd en deden
hun verhaal aan de imitatiecommissaris. Deze hoorde alles minzaam aan, gaf het
stel zo'n beetje gelijk en zei dat hij het met de burgemeester zou bespreken. Vervolgens werden vader en zoon snel naar buiten
gewerkt. Zij dachten er vanaf te zijn. Maar in hun woonplaats teruggekeerd
gingen de twee rechtstreeks naar het gemeentehuis en vertelde hun
burgemeester grof wat
ze in Den Bosch hadden bereikt. Hij zou er god hier en ginder nog wel wat van
horen! De burgemeester schreef een brief aan de Commissaris. Alles kwam uit en
een berisping volgde.
De burgervader was een sportieve knaap en kon er wel om lachen, Commissaris
Jan de Quay niet!
Ondanks al
z'n deftigheid kon Eduard z'n aauw durpke nooit vergeten. Elke zaterdag fietste hij
in een statig zwart kostuum, vaak samen met zijn Marie, dwars door Rusmolle naar z'n familie en naar zijn schaapjes. Zijn binding met zijn
boerenafkomst was een groot aantal schapen die hij nog bij zijn ouderlijk huis
had staan. Broers Willem en Bert zorgden hiervoor. Als ze de schapen in de polder
gingen huuien moesten een aantal van de talrijke neefjes en
nichtjes uit de Creijenstraat helpen. Meestal bleef hij tot de zondag avond. In
zo'n weekend bezocht hij zowat al
zijn broers en z'n zuster, viet er
'n borreltje mí, karde trug nor D'n Bosch en kos er wir 'n week tége.
In 1950 ging hij met pensioen en overleed
dertien jaar later in Rusmolle.
Op zijn bidprentje stond:
Als Kamerbewaarder van de Commissaris der Koningin bezat hij een rijk talent van
omgang met mensen van alle rangen en standen. Hij verstond de kunst om stijl met
gemoedelijkheid te verenigen en iedereen die op het Provinciehuis kwam vond in
hem een raadsman en begeleider. Toch skôn
vur unne
zoon ut 't nest van Ties en Hanneke van Crèij.
Zijn vrouw Marie heeft tot haar overlijden begin zeventiger jaren in de Annenborch gewoond.
Eduard en zijn moeder Hanneke.
naar boven
|